Nadat ze is gewassen en aangekleed zit ze in haar rolstoel. Ze wil haar hond graag op schoot. De hond ziet er uit als een Rottweiler, hij is klein en zijn vacht is van pluche.
‘Wat een lieverd is het toch’, zeg ik tegen haar. “Ja, hij is heel braaf zuster”. Als haar haren zijn gekamd, ze haar gebit in heeft en haar hoorapparaten, is het tijd om naar het ontbijt te gaan. Ze wil de hond mee. ‘Is dat wel verstandig’, vraag ik, ‘Gaat hij niet bedelen?’
“Nee hoor, ik let heel goed op hem”, zegt ze. ‘Ja, want ik wil geen klachten krijgen straks dat hij over tafel loopt te struinen’ zeg ik semi-streng. Ze lacht. “Nee, het is echt een heel braaf hondje”. ‘Okee’, zeg ik ‘dan is het goed’.

Zeg het maar!